Lees de tekst nog niet.
Lees de titel en bekijk het plaatje.
Wat zie je al?
Welk woord past het best bij hoge- en lagedrukgebieden?
Lucht bestaat uit verschillende gassen. Deze gassen zijn stikstof, zuurstof, waterdamp en koolstofdioxide. In en om de aarde vind je overal lucht. De lucht om de aarde noemen we ook wel luchtlaag of atmosfeer. De atmosfeer drukt als het ware op de aarde. De kracht waar dit mee gebeurt noemen we de luchtdruk. De luchtdruk kun je meten met een barometer. De barometer vertelt eigenlijk welk weer het wordt. Er bestaan hogedrukgebieden en lagedrukgebieden.
In een hogedrukgebied is de luchtdruk hoog. In dit gebied stroomt de lucht van boven naar beneden. Als de lucht op grote hoogte is dan is het veel kouder. Als lucht verder daalt, dan warmt het op. Daarom is de lucht om ons heen ook veel warmer. Als lucht warmer wordt, dan zet de lucht uit. De lucht houdt dan meer waterdamp vast. Als de lucht meer waterdamp vasthoudt, dan ontstaan er geen waterdruppels. De lucht in een hogedrukgebied is hierdoor helder en onbewolkt. Als de zon ook nog schijnt, dan is het al gauw lekker weer.
Naast hogedrukgebieden zijn er ook lagedrukgebieden. In dit gebied stroomt de lucht juist naar boven. De lucht drukt minder op de aarde. Doordat de lucht opstijgt, koelt de lucht af. De lucht kan minder waterdamp vasthouden. Dit zorgt ervoor dat er wolken met neerslag kunnen ontstaan. In een lagedrukgebied is het dan ook minder mooi weer.