Lees de tekst nog niet.
Lees de titel en bekijk de plaatjes.
Wat zie je al?
Waar heeft erosie vooral mee te maken?
Wanneer delen van het landschap of gesteenten door de wind, stromend water, stromend ijs en de zee afslijten, dan noem je dat erosie. Door erosie kan het landschap er anders uit gaan zien. Dit hebben we alleen niet zo snel in de gaten, want het kan wel duizenden jaren duren.
Erosie kom je op veel plekken tegen. Zo kan bijvoorbeeld wind, met fijne zanddeeltjes, ervoor zorgen dat bergen worden afgeschuurd. Bergen die eerst heel puntig waren, kunnen door de jaren heen veel vlakker worden door de erosie.
Rivieren hebben een grote invloed op het landschap waar ze doorheen stromen. Stromend water kan er namelijk voor zorgen dat delen van een rivier wegslijten. Dit materiaal wordt verplaatst door het water en komt ergens anders terecht. Door de erosie wordt de rivier steeds breder. Stromend water kan ook delen van bergen wegslijten. Als dit duizenden jaren doorgaat, dan kan er een diep dal in de bergen ontstaan.
Stromende gletsjers kunnen ook voor het wegslijten van bergen zorgen. Gletsjers zijn dikke pakketten ijs van honderden meters dik. Ze ontstaan in het hooggebergte doordat de sneeuw die niet smelt zich ophoopt. Een gletsjer beweegt langzaam naar beneden en schuurt over de ondergrond. Als het ijs over de berg schuurt dan ontstaan er gladde vormen. Door een gletsjer kan er ook een dal ontstaan. Een dal dat is ontstaan door een rivier, heeft een andere vorm dan een dal dat is ontstaan door een gletsjer. Omdat vroeger de gletsjers groter waren kun je nu heel goed zien of een dal in het verleden door een gletsjer of een rivier is uitgeschuurd. Een rivierdal heeft een V-vorm en een gletsjerdal een U-vorm.
Een ander voorbeeld van erosie is de stroming van de zee, die zorgt voor het afschuren van een rotskust. Het afgeschuurde materiaal kan door de wind en het stromende water, ijs of de zeestroming weer ergens anders neergelegd worden.