Lees de tekst nog niet.
Lees de titel en bekijk de afbeelding.
Wat zie je al?
Wat konden monniken wel, wat veel middeleeuwers niet konden?
De tijd van monniken en ridders, de naam zegt het al. Monniken horen echt bij de middeleeuwen. In kloosters draaide hun hele leven om God. Hun leven draaide om bidden en werken. Het was een leven van eenvoud en vaste regelmaat. Maar sommige monniken trokken er ook op uit om het woord van God te verspreiden.
In de eerste eeuwen van het christendom gingen sommige gelovigen zich afzonderen. Ze merkten dat stilte en eenzaamheid goed waren om te bidden. In de vierde eeuw na Christus ontstonden zo de eerste kloosters. Daar woonden gelovige mannen (pas later kwamen er ook vrouwenkloosters) die ervoor kozen om monnik te worden. Ze beloofden om zich helemaal aan de regels van God te houden. Ze moesten zich aan de regels van hun klooster houden en gehoorzaam zijn aan de abt. Ze leefden volgens het celibaat, dat betekende dat ze niet mochten trouwen. Ze mochten weinig of geen bezit hebben. Ze kleedden zich in een lange pij en schoren hun hoofd kaal op een klein randje na. Hun dag had een strakke indeling en bestond uit bidden, werken en slapen. Op vaste tijden, vanaf heel vroeg in de ochtend, waren er gebeden en kerkdiensten. Het werk was vooral schrijfwerk en studie. De monniken gaven ook onderwijs. Omdat ze konden lezen en schrijven, waren ze heel wat beter opgeleid dan de gewone middeleeuwers. Kloosters hadden vaak ook een domein, met een grote moestuin. Maar het werk op een domein werd vooral door horigen gedaan.
Kloosters werden vaak op ongeveer dezelfde, vaste manier gebouwd. Meestal had het een vierkante vorm. De verschillende ruimtes lagen rond een binnenplaats. Er was een kerk of kapel en er waren kamertjes, 'cellen', waar de monniken sliepen. Er was een eetzaal, 'refter' genaamd, en een 'scriptorium' of schrijfzaal. Er was een keuken, er waren voorraadkamers en wasruimtes en veel kloosters hadden een kruidentuin, boomgaard en landbouwgrond. Vaak was er ook een bibliotheek. De kloostergang met bogen is ook een bekend onderdeel van het klooster.
De kloosters waren belangrijk voor de kerk. Door overal kloosters te stichten, kon het christelijk geloof verspreid worden in een groot gebied. Missionarissen waren ook bijna allemaal monnik. De beroemde missionaris Willibrord bijvoorbeeld, werd vanaf zijn zevende jaar opgevoed en opgeleid in een klooster in Zuid-Engeland. Daar vandaan reisden zij naar het gebied dat nu België is, om mensen over het geloof te gaan vertellen. Ook de bekende Bonifatius die de Germanen probeerde te bekeren, groeide op in een klooster.
Kloosters waren ook belangrijke plekken van geleerdheid. Monniken konden lezen en schrijven en kopieerden oude boeken. Niet op een machine, zoals wij dat doen. Ze schreven de boeken met de hand over. Dankzij dit monnikenwerk bleven veel boeken uit de oudheid bewaard.